Tot slot is er nog een hele grote groep woorden: de werkwoorden.
Werkwoorden zijn eigenlijk regelwoorden, maar er zijn zoveel regels, dat ze aparte aandacht verdienen. Hieronder staan wat voorbeelden, om te laten zien wat er allemaal kan met werkwoorden:
| werkwoord | tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid deelwoord |
|
Zwakke werkwoorden gedragen zich volgens vaste regels: |
|||
| tillen |
ik til til jij jij tilt hij tilt wij/jullie/zij tillen |
ik/jij/hij tilde wij/jullie/zij tilden |
ik heb getild |
| landen |
ik land land jij jij landt hij landt wij/jullie/zij landen |
ik/jij/hij landde wij/jullie/zij landden |
ik heb geland |
|
kussen
|
ik kus kus jij jij kust hij kust wij/jullie/zij kussen |
ik/jij/hij kuste wij/jullie/zij kusten |
ik heb gekust |
| praten |
ik praat praat jij jij praat hij praat wij/jullie/zij praten |
ik/jij/hij praatte wij/jullie/zij praatten
|
ik heb gepraat |
| verhuizen |
ik verhuis verhuis jij jij verhuist hij verhuist wij/jullie/zij verhuizen |
ik/jij/hij verhuisde wij/jullie/zij verhuisden |
ik ben verhuisd |
|
Sterke werkwoorden hebben afwijkende vormen in de verleden tijd: |
|||
| kopen |
ik koop koop jij jij koopt hij koopt wij/jullie/zij kopen |
ik/jij/hij kocht wij/jullie/zij kochten |
ik heb gekocht |
| lopen |
ik loop loop jij jij loopt hij loopt wij/jullie/zij lopen |
ik/jij/hij liep wij/jullie/zij liepen |
ik heb gelopen |
|
Onregelmatige werkwoorden hebben vormen waar geen regelmaat in zit: |
|||
| zijn |
ik ben ben jij jij bent hij is wij/jullie/zij zijn |
ik/jij/hij was wij/jullie/zij waren |
ik ben geweest |
| hebben |
ik heb heb jij jij hebt hij heeft wij/jullie/zij hebben |
ik/jij/hij had wij/jullie/zij hadden |
ik heb gehad |
Kijk verder op Beter Spellen.